Wintergedicht

Laag hangt de zon rood aan de kim, terwijl de hemel zich geleidelijk een purper gewaad aanmeet. Een frisse wind komt aanrukken, doortrokken van zenuwachtige oprispingen, die wijzen op naderende spanningen in de nadagen van het jaar.

In de woeste aarde zoek ik koortsachtig naar het verspilde zaad van verleden jaar, een ijdele ontginning tussen kiezel en zand, in een roesachtige stemming vol wilde verwachtingen en noodlottige angstgevoelens. Beide ingevreten door spataders van razernij. Mijn lichaam waadt zich door het slijk van aangeboren onbehagen.

Zwiepende struiken, stekelig en bruin, en ritselende bladeren heffen een koorzang van smaad op,dat me tot grotere ijver noopt, terwijl mijn geest allerlei voorwendselen oproept voor een stille, maar kordate aftocht.

Mijn vingers graaien verder in de aarde; in mij ontspint het idee om mijn vermoeid hart te begraven onder een tumulus. Gauw ontzenuw ik deze zoveelste plundertocht in de begraafplaats der verbeelding. Pure dadendrang verstoot rede en reverie.

Nog sneller werken mijn handen zich in de weerspannige bodem, met ogen geprikkeld tot tranen door het opstuivend gruis. Handen geklauwd als een schrille schreeuw. Een vloed van koud zweet glinstert in de koudere lucht dat de intocht van de nachtelijke uren aankondigt.

Vingernagels verscheurd tot grillige patronen als fjorden en kliffen opgeofferd aan het bezinksel van het leven, waartegen zelfs de noordelijkste zeeën het moeten afleggen.Het vuil kruipt in glibberige, exuderende wondes op mijn handen:

rode bloesems tussen het blanke sneeuwveld, besprenkeld met grauwe aarden dijken.

Zachtjes rijs ik op ter been; bewogen door deze beminnelijke indruk speelt een glimlach
op mijn dorre lippen.

Wederom verslagen door banale sentimentaliteit.


Comments

Popular posts from this blog

Ode

White Blossom

Fury